Een merel is bedrijvig bezig in onze tuin. Dat maakt ons blij. Eens iets anders dan eksters.
Toen ik laatst op een regenachtige zondagochtend het gevoel had in (het tegenovergestelde van) een mijnenveld te lopen, dacht ik aan onze tuinbewoner. Al snel besefte ik dat, als ik van het landschap wilde genieten, ik na 5 km minstens tien regenwormen zou hebben vermorzeld. En wie weet hoeveel er al meedogenloos door mijn fietsbanden waren platgewalst. Er hing er onlangs immers eentje aan mijn spatbord. En over de toestand van het diertje, en de wijze waarop hij-zij op mijn spatbord was beland, bestond geen enkele twijfel. Dat vond ik nutteloos, en onze merel lust waarschijnlijk geen dode pieren. Ik liep dus verder, met mijn blik naar beneden, en af en toe een slalom.
Als er nu een ijsvogel voorbij zoeft, dan mis ik hem verdorie. Dat waren aanvankelijk zo ongeveer mijn gedachten die ochtend. Tijdens het sporten moet je niet te veel denken, de bedoeling is tenslotte het hoofd leeg te maken. Maar ik liep niet snel genoeg waardoor er toch andere gedachten mijn hoofd onrustig maakten. Bijvoorbeeld, hoe belachelijk symbolisch het wel was dat ik moeite deed om die regenwormen te ontwijken. Het leek wel op het proberen leven zonder auto, met minder vlees, of op het al acht jaren vermijden van vliegtuigen … zonder daar ontevreden, laat staan ongelukkig, van te worden. Integendeel. Met als enige frustratie de wetenschap dat het onvoldoende is. Dweilen met de kraan open.
Op het moment dat ik rechtsomkeer maakte, kwam een mountainbiker me tegemoet. Hij moest ongeveer mijn spoor hebben gevolgd. En tegelijkertijd reed er een zeldzame auto voorbij op het pad aan de overkant van de rivier. Zouden er daar ook zoveel regenwormen een zondagse wandeling maken in de lenteregen?
Maak jouw eigen website met JouwWeb